as a result
US /æz ə rɪˈzʌlt/
UK /æz ə rɪˈzʌlt/

1.
als gevolg daarvan, daardoor
because of something
:
•
He didn't study, and as a result, he failed the exam.
Hij studeerde niet, en als gevolg daarvan zakte hij voor het examen.
•
The road was icy; as a result, several accidents occurred.
De weg was ijzig; als gevolg daarvan vonden er verschillende ongelukken plaats.