rack

US /ræk/
UK /ræk/
"rack" picture
1.

rek, standaard

a framework, typically with bars or pegs, for holding or storing things

:
She hung her clothes on the drying rack.
Ze hing haar kleren aan het droogrek.
The wine bottles were stored on a wooden rack.
De wijnflessen werden op een houten rek bewaard.
2.

kwelling, pijn

a cause of intense pain or distress

:
The constant worry was a rack on her mind.
De constante zorg was een kwelling voor haar geest.
1.

kwellen, pijnigen

cause extreme pain or distress to

:
He was racked with guilt over his decision.
Hij werd gekweld door schuldgevoel over zijn beslissing.
The disease racked his body with pain.
De ziekte kwelde zijn lichaam met pijn.
2.

pijnigen, uitputten

strain or stretch to the utmost

:
He racked his brains trying to remember the name.
Hij pijnigde zijn hersenen om de naam te herinneren.