private
US /ˈpraɪ.vət/
UK /ˈpraɪ.vət/
1.
privé, persoonlijk
belonging to or for the use of one particular person or group of people only
:
•
This is a private beach, not open to the public.
Dit is een privéstrand, niet openbaar toegankelijk.
•
They held a private ceremony for close family members.
Ze hielden een privéceremonie voor naaste familieleden.
2.
privaat, particulier
not connected with the government or the state
:
•
She works for a private company.
Ze werkt voor een privébedrijf.
•
The hospital is funded by private donations.
Het ziekenhuis wordt gefinancierd door privédonaties.
3.
vertrouwelijk, geheim
not to be shared or made known to others; secret
:
•
I need to have a private conversation with you.
Ik moet een privégesprek met je voeren.
•
Keep this information strictly private.
Houd deze informatie strikt privé.
1.
soldaat, rekruut
a soldier of the lowest rank in the army
:
•
He joined the army as a private.
Hij trad toe tot het leger als soldaat.
•
The private was assigned to guard duty.
De soldaat werd toegewezen aan wachtdienst.