possession
US /pəˈzeʃ.ən/
UK /pəˈzeʃ.ən/

1.
2.
bezit, eigendom, spullen
something that is owned or possessed
:
•
Her most prized possession is a vintage watch.
Haar meest gewaardeerde bezit is een vintage horloge.
•
He packed his few possessions and left.
Hij pakte zijn weinige bezittingen in en vertrok.
3.
bezetenheid, inbezitneming
the fact of being controlled by a demon or evil spirit
:
•
The movie depicted a terrifying case of demonic possession.
De film toonde een angstaanjagend geval van demonische bezetenheid.
•
She claimed to be suffering from spiritual possession.
Ze beweerde te lijden aan spirituele bezetenheid.