goods
US /ɡʊdz/
UK /ɡʊdz/

1.
goederen, koopwaar, bezittingen
merchandise or possessions
:
•
The store sells a variety of household goods.
De winkel verkoopt een verscheidenheid aan huishoudelijke goederen.
•
All stolen goods were recovered by the police.
Alle gestolen goederen werden door de politie teruggevonden.