bother

US /ˈbɑː.ðɚ/
UK /ˈbɑː.ðɚ/
"bother" picture
1.

de moeite nemen, zich inspannen

take the trouble to do something; make an effort

:
•
Don't bother to call me if you're going to be late.
Doe geen moeite om me te bellen als je te laat bent.
•
He didn't even bother to say goodbye.
Hij nam niet eens de moeite om gedag te zeggen.
:
troubleinconvenience oneselfmake the efforttake the trouble
2.

storen, hinderen

cause trouble or annoyance to (someone)

:
•
I'm sorry to bother you, but could you help me?
Het spijt me je te storen, maar kun je me helpen?
•
Does it bother you that I smoke?
Stoort het je dat ik rook?
:
annoytroubledisturbpesterirk
1.

moeite, hinder

trouble, annoyance, or fuss

:
•
It's no bother at all.
Het is helemaal geen moeite.
•
I went to a lot of bother to prepare this meal.
Ik heb veel moeite gedaan om deze maaltijd te bereiden.
:
troublefusshassleinconvenienceannoyance