perfect
US /ˈpɝː.fekt/
UK /ˈpɝː.fekt/
1.
perfect, ideaal, volmaakt
having all the required or desirable elements, qualities, or characteristics; as good as it is possible to be.
:
•
She found the perfect dress for the party.
Ze vond de perfecte jurk voor het feest.
•
The weather was absolutely perfect for a picnic.
Het weer was absoluut perfect voor een picknick.
1.
perfectioneren, volmaken, verbeteren
make (something) absolutely in the best way possible.
:
•
She spent hours trying to perfect her painting technique.
Ze bracht uren door met het perfectioneren van haar schildertechniek.
•
He worked hard to perfect his presentation before the meeting.
Hij werkte hard om zijn presentatie te perfectioneren voor de vergadering.