peer
US /pɪr/
UK /pɪr/
1.
leeftijdsgenoot, gelijke, collega
a person of the same age, status, or ability as another specified person
:
•
Children are often influenced by their peers.
Kinderen worden vaak beïnvloed door hun leeftijdsgenoten.
•
She is respected by her peers in the industry.
Ze wordt gerespecteerd door haar collega's in de branche.
2.
edelman, lord
(in the UK) a member of the nobility in Britain or Ireland, comprising dukes, marquesses, earls, viscounts, and barons
:
•
The House of Peers debated the new legislation.
Het Hogerhuis debatteerde over de nieuwe wetgeving.
•
He was elevated to the rank of a peer.
Hij werd verheven tot de rang van edelman.
1.
turen, gluren, loeren
look with difficulty or concentration at someone or something
:
•
She had to peer closely at the small print.
Ze moest de kleine lettertjes nauwkeurig bekijken.
•
He peered through the fog, trying to see the road ahead.
Hij tuurde door de mist, proberend de weg voor zich te zien.