pay
US /peɪ/
UK /peɪ/

1.
betalen, vergoeden
give someone money that is due for work done, goods received, or a debt incurred
:
•
I need to pay the rent by tomorrow.
Ik moet de huur morgen betalen.
•
The company will pay for your travel expenses.
Het bedrijf zal uw reiskosten betalen.
1.
salaris, loon
money received for work done; salary or wages
:
•
My pay is deposited directly into my bank account.
Mijn salaris wordt rechtstreeks op mijn bankrekening gestort.
•
He's on a good pay scale.
Hij zit op een goede salarisschaal.