pass out

US /pæs aʊt/
UK /pæs aʊt/
"pass out" picture
1.

flauwvallen, bewustzijn verliezen

to lose consciousness

:
She felt dizzy and thought she was going to pass out.
Ze voelde zich duizelig en dacht dat ze zou flauwvallen.
The heat was so intense that several people passed out.
De hitte was zo intens dat verschillende mensen flauwvielen.
2.

uitdelen, distribueren

to distribute something to a group of people

:
The teacher asked the students to pass out the worksheets.
De leraar vroeg de studenten om de werkbladen uit te delen.
Volunteers helped to pass out food and water to the flood victims.
Vrijwilligers hielpen met het uitdelen van voedsel en water aan de slachtoffers van de overstroming.