nose

US /noʊz/
UK /noʊz/
"nose" picture
1.

neus

the part of the face or head of an animal that contains the nostrils and is used for breathing and smelling

:
•
He wiped his nose with a tissue.
Hij veegde zijn neus af met een tissue.
•
The dog sniffed the ground with its wet nose.
De hond snuffelde aan de grond met zijn natte neus.
:
snootproboscisbeaksnout
2.

neus, voorkant

the front part of an aircraft, vehicle, or other object

:
•
The plane's nose pointed towards the sky.
De neus van het vliegtuig wees naar de hemel.
•
The car's nose was damaged in the accident.
De neus van de auto raakte beschadigd bij het ongeluk.
:
frontforebowprow
1.

wroeten, snuffelen, zich een weg banen

to push or rub with the nose

:
•
The pig nosed around in the mud.
Het varken wroette in de modder.
•
She nosed her way through the crowd.
Ze baande zich een weg door de menigte.
:
sniffpokeprypush
:
by a noseon the nosenose jobRoman nosesnub-nosednose ringnose tackle