front

US /frʌnt/
UK /frʌnt/
"front" picture
1.

voorkant, voorzijde

the forward-most part of something

:
•
The car was damaged at the front.
De auto was beschadigd aan de voorkant.
•
He stood at the front of the line.
Hij stond aan de voorkant van de rij.
:
backrear
2.

front (weer)

a line where two areas of different air masses meet, causing weather changes

:
•
A cold front is moving in, bringing rain.
Een koud front trekt binnen, wat regen met zich meebrengt.
•
The weather forecast mentioned a stationary front.
Het weerbericht vermeldde een stationair front.
1.

voor, voorste

of or at the front part of something

:
•
The house has a large front yard.
Het huis heeft een grote voortuin.
•
Please use the front door.
Gebruik alstublieft de voordeur.
:
backrear
1.

uitkijken op, grenzen aan

to face or be positioned with the front toward something

:
•
The house fronts onto the park.
Het huis kijkt uit op het park.
•
The building fronts the main street.
Het gebouw ligt aan de hoofdstraat.
1.

voorin, vooraan

at or in the front part of something

:
•
He sat front in the cinema.
Hij zat voorin de bioscoop.
•
The driver is front and center.
De chauffeur zit voorin en in het midden.
:
backbehind
:
in front offront doorfront deskfront pagefront runnerfront roomfront end