lot

US /lɑːt/
UK /lɑːt/
"lot" picture
1.

veel, een hoop

a large number or amount; a great deal

:
She has a lot of friends.
Ze heeft veel vrienden.
There's a lot of work to do.
Er is veel werk te doen.
2.

perceel, kavel

a plot of land

:
They bought a small lot to build their house.
Ze kochten een klein perceel om hun huis te bouwen.
The empty lot next to the store is for sale.
Het lege perceel naast de winkel staat te koop.
3.

kavel, partij

an item or set of items for sale in an auction

:
The painting was sold as lot number 25.
Het schilderij werd verkocht als kavel nummer 25.
The auctioneer presented the next lot.
De veilingmeester presenteerde de volgende kavel.
4.

lot, bestemming

a person's destiny or fortune

:
It was his lot to suffer.
Het was zijn lot om te lijden.
Such was their lot in life.
Zo was hun lot in het leven.
1.

veel, erg

to a great extent or degree

:
I like it a lot.
Ik vind het erg leuk.
He's a lot taller than me.
Hij is veel langer dan ik.