parcel
US /ˈpɑːr.səl/
UK /ˈpɑːr.səl/
1.
pakket, pakje
a thing or collection of things wrapped in paper in order to be carried or sent by mail
:
•
She received a large parcel in the mail.
Ze ontving een groot pakket per post.
•
The delivery driver dropped off the parcel at the front door.
De bezorger zette het pakket bij de voordeur af.
2.
perceel, partij
a quantity or amount of something, especially as dealt with in a single operation
:
•
The land was divided into several small parcels.
Het land werd verdeeld in verschillende kleine percelen.
•
A large parcel of shares was sold.
Een grote partij aandelen werd verkocht.
1.
verpakken, inpakken
make (something) into a parcel by wrapping
:
•
She carefully parceled the fragile items for shipping.
Ze verpakte de breekbare items zorgvuldig voor verzending.
•
The gifts were beautifully parceled with ribbons and bows.
De cadeaus waren prachtig verpakt met linten en strikken.