lie

US /laɪ/
UK /laɪ/
"lie" picture
1.

liggen, zich bevinden

to be in or assume a horizontal or resting position on a surface

:
She likes to lie on the beach and read.
Ze houdt ervan om op het strand te liggen en te lezen.
The book is lying on the table.
Het boek ligt op tafel.
2.

liegen, bedriegen

to make an intentionally false statement

:
He was caught lying about his age.
Hij werd betrapt op liegen over zijn leeftijd.
I would never lie to you.
Ik zou nooit tegen je liegen.
1.

leugen, onwaarheid

an intentionally false statement

:
He told a blatant lie about his whereabouts.
Hij vertelde een flagrante leugen over zijn verblijfplaats.
It was a complete lie, and everyone knew it.
Het was een complete leugen, en iedereen wist het.