deception
US /dɪˈsep.ʃən/
UK /dɪˈsep.ʃən/
1.
bedrog, misleiding, verlakkerij
the action of deceiving someone
:
•
He was accused of practicing deception to gain an advantage.
Hij werd beschuldigd van het plegen van bedrog om voordeel te behalen.
•
The whole story was a carefully constructed deception.
Het hele verhaal was een zorgvuldig geconstrueerd bedrog.
2.
truc, list, bedrog
a trick or scheme used to deceive someone
:
•
The magician's act was full of clever deceptions.
De act van de goochelaar zat vol slimme misleidingen.
•
They uncovered a complex network of financial deceptions.
Ze ontdekten een complex netwerk van financiële misleidingen.