lick

US /lɪk/
UK /lɪk/
"lick" picture
1.

likken

pass the tongue over (something) in order to taste, moisten, or clean it

:
The dog licked its paw.
De hond likte zijn poot.
She licked the ice cream cone.
Ze likte het ijshoorntje.
2.

verslaan, afmaken

defeat heavily in a fight or contest

:
Our team really licked the competition.
Ons team heeft de concurrentie echt verslagen.
He got licked in the boxing match.
Hij werd verslagen in de bokswedstrijd.
1.

lik

an act or instance of licking

:
The dog gave my hand a quick lick.
De hond gaf mijn hand een snelle lik.
He took a big lick of the lollipop.
Hij nam een grote lik van de lolly.
2.

snars, beetje

a small amount or quantity

:
He didn't do a lick of work all day.
Hij heeft de hele dag geen snars werk gedaan.
There wasn't a lick of sense in what he said.
Er zat geen snars logica in wat hij zei.