judge
US /dʒʌdʒ/
UK /dʒʌdʒ/

1.
rechter
a public officer appointed to decide cases in a law court
:
•
The judge sentenced the defendant to five years in prison.
De rechter veroordeelde de beklaagde tot vijf jaar gevangenisstraf.
•
She wants to become a judge someday.
Ze wil ooit rechter worden.
2.
beoordelaar, kenner, jurylid
a person who is qualified to give an opinion on something
:
•
He's a good judge of character.
Hij is een goede beoordelaar van karakter.
•
She's a tough judge in the cooking competition.
Ze is een strenge jurylid in de kookwedstrijd.
1.
2.
berechten, oordelen, beslechten
decide a case in a law court
:
•
The court will judge the case next month.
De rechtbank zal de zaak volgende maand beoordelen.
•
He was asked to judge the dispute between the neighbors.
Hem werd gevraagd het geschil tussen de buren te beslechten.