indulge
US /ɪnˈdʌldʒ/
UK /ɪnˈdʌldʒ/

1.
genieten van, zich overgeven aan
allow oneself to enjoy the pleasure of something
:
•
I decided to indulge in a long, hot bath after a stressful day.
Ik besloot mezelf te verwennen met een lang, warm bad na een stressvolle dag.
•
She likes to indulge in chocolate every now and then.
Ze houdt ervan om af en toe te genieten van chocolade.
2.
verwennen, toegeven aan
allow (someone) to have or do something desired
:
•
Parents should not always indulge their children's every whim.
Ouders moeten niet altijd elke gril van hun kinderen toegeven.
•
He was indulged by his grandparents and rarely told no.
Hij werd verwend door zijn grootouders en kreeg zelden nee te horen.