indulgent
US /ɪnˈdʌl.dʒənt/
UK /ɪnˈdʌl.dʒənt/

1.
toegeeflijk, clement
having or indicating a readiness or over-readiness to be generous with or lenient toward someone
:
•
His indulgent parents allowed him to do whatever he wanted.
Zijn toegeeflijke ouders lieten hem doen wat hij wilde.
•
She has an indulgent smile for her grandchildren.
Ze heeft een toegeeflijke glimlach voor haar kleinkinderen.
2.
genotvol, verwennerij
allowing oneself to enjoy the pleasure of something, especially something considered a luxury or a treat
:
•
He spent an indulgent afternoon reading by the fire.
Hij bracht een genotvolle middag door met lezen bij het vuur.
•
She treated herself to an indulgent spa day.
Ze trakteerde zichzelf op een verwennerij spa-dag.