implication
US /ˌɪm.pləˈkeɪ.ʃən/
UK /ˌɪm.pləˈkeɪ.ʃən/
1.
implicatie, gevolgtrekking, strekking
the conclusion that can be drawn from something although it is not explicitly stated
:
•
The implication of his words was that he didn't trust me.
De implicatie van zijn woorden was dat hij me niet vertrouwde.
•
Her silence carried a strong implication of disapproval.
Haar stilte droeg een sterke implicatie van afkeuring met zich mee.
2.
gevolgen, consequenties, uitwerkingen
a likely consequence of something
:
•
The new policy has serious implications for the economy.
Het nieuwe beleid heeft ernstige implicaties voor de economie.
•
We need to consider all the possible implications before making a decision.
We moeten alle mogelijke implicaties overwegen voordat we een beslissing nemen.
3.
betrokkenheid, verwikkeling, medeplichtigheid
the state of being involved in something
:
•
His implication in the scandal ruined his career.
Zijn betrokkenheid bij het schandaal ruïneerde zijn carrière.
•
The police are investigating his possible implication in the crime.
De politie onderzoekt zijn mogelijke betrokkenheid bij de misdaad.