association
US /əˌsoʊ.siˈeɪ.ʃən/
UK /əˌsoʊ.siˈeɪ.ʃən/
1.
vereniging, bond, genootschap
a group of people organized for a joint purpose
:
•
The local residents' association meets monthly.
De plaatselijke bewonersvereniging vergadert maandelijks.
•
He is a member of the professional association.
Hij is lid van de beroepsvereniging.
2.
associatie, verband, verbinding
a connection or cooperative link between people or organizations
:
•
There's a strong association between diet and health.
Er is een sterke associatie tussen dieet en gezondheid.
•
The company has a long-standing association with the charity.
Het bedrijf heeft een langdurige associatie met het goede doel.
3.
associatie, verbinding, koppeling
a mental connection between ideas or things
:
•
The color red has a strong association with passion.
De kleur rood heeft een sterke associatie met passie.
•
His memories had a negative association with that place.
Zijn herinneringen hadden een negatieve associatie met die plek.