con

US /kɑːn/
UK /kɑːn/
"con" picture
1.

overtuigen, bedriegen

persuade (someone) to do or believe something by lying to them

:
He tried to con me into buying a fake watch.
Hij probeerde me te overtuigen om een nep horloge te kopen.
Don't let him con you with his smooth talk.
Laat je niet door hem overtuigen met zijn gladde praatjes.
1.

oplichting, bedrog

an act of deceiving or tricking someone

:
It was all a big con to get money from him.
Het was allemaal een grote oplichting om geld van hem te krijgen.
The whole scheme was a clever con.
Het hele plan was een slimme oplichting.
2.

nadelen, bezwaren

a disadvantage or argument against something

:
We need to weigh the pros and cons before making a decision.
We moeten de voor- en nadelen afwegen voordat we een beslissing nemen.
One of the biggest cons of this plan is the high cost.
Een van de grootste nadelen van dit plan zijn de hoge kosten.
3.

gevangene, veroordeelde

a convicted criminal, especially one serving a prison sentence

:
The escaped con was apprehended by the police.
De ontsnapte gevangene werd door de politie opgepakt.
He's an ex-con trying to turn his life around.
Hij is een ex-gevangene die zijn leven probeert te beteren.