humble
US /ˈhʌm.bəl/
UK /ˈhʌm.bəl/

1.
nederig, bescheiden
having or showing a modest or low estimate of one's own importance
:
•
He is a very humble person despite his great success.
Hij is een zeer nederig persoon ondanks zijn grote succes.
•
She accepted the award with a humble smile.
Ze nam de prijs aan met een bescheiden glimlach.
2.
bescheiden, eenvoudig
of low social, administrative, or political rank
:
•
He came from a humble background.
Hij kwam uit een bescheiden achtergrond.
•
They lived in a humble dwelling.
Ze woonden in een eenvoudige woning.
1.
vernederen, nederig maken
lower (someone) in dignity or importance
:
•
The defeat will humble the proud team.
De nederlaag zal het trotse team vernederen.
•
He was humbled by the overwhelming support.
Hij werd nederig door de overweldigende steun.