honor

US /ˈɑː.nɚ/
UK /ˈɑː.nɚ/
"honor" picture
1.

eer, respect

high respect; great esteem

:
He served his country with honor.
Hij diende zijn land met eer.
It was an honor to meet you.
Het was een eer u te ontmoeten.
2.

eer, integriteit

the quality of knowing and doing what is morally right

:
He is a man of great honor.
Hij is een man van grote eer.
She always acts with honor and integrity.
Ze handelt altijd met eer en integriteit.
1.

eren, respecteren

regard with great respect

:
We honor those who served in the military.
Wij eren degenen die in het leger hebben gediend.
The award was given to honor her contributions.
De prijs werd uitgereikt om haar bijdragen te eren.