general
US /ˈdʒen.ər.əl/
UK /ˈdʒen.ər.əl/

1.
algemeen, wijdverspreid
affecting or concerning all or most people, places, or things; widespread
:
•
There is a general feeling of optimism.
Er is een algemeen gevoel van optimisme.
•
The general public is concerned about the economy.
Het algemene publiek maakt zich zorgen over de economie.
2.
algemeen, niet-gespecialiseerd
not specialized or limited in scope or function; diverse
:
•
He has a general knowledge of history.
Hij heeft een algemene kennis van geschiedenis.
•
The store sells general merchandise.
De winkel verkoopt algemene handelswaar.