framing
US /ˈfreɪ.mɪŋ/
UK /ˈfreɪ.mɪŋ/

1.
2.
constructie, geraamte
the structural timbers of a building's roof, floor, or walls
:
•
The house's wooden framing was exposed during construction.
De houten constructie van het huis was zichtbaar tijdens de bouw.
•
They inspected the roof framing for any damage.
Ze inspecteerden de dakconstructie op eventuele schade.
3.
framing, presentatie
the way in which something is presented, influencing how it is perceived
:
•
The media's framing of the issue influenced public opinion.
De framing van het probleem door de media beïnvloedde de publieke opinie.
•
His careful framing of the argument made it very persuasive.
Zijn zorgvuldige framing van het argument maakte het zeer overtuigend.