presentation
US /ˌprez.ənˈteɪ.ʃən/
UK /ˌprez.ənˈteɪ.ʃən/
1.
presentatie, voordracht
a demonstration or display of a product, idea, or work
:
•
The sales team prepared a compelling presentation for the new client.
Het verkoopteam bereidde een overtuigende presentatie voor de nieuwe klant voor.
•
Her presentation on climate change was very informative.
Haar presentatie over klimaatverandering was zeer informatief.
2.
presentatie, weergave
the manner or style in which something is given, offered, or displayed
:
•
The chef paid great attention to the presentation of the dishes.
De chef besteedde veel aandacht aan de presentatie van de gerechten.
•
The book's presentation, with its elegant cover and clear layout, was very appealing.
De presentatie van het boek, met zijn elegante omslag en duidelijke lay-out, was zeer aantrekkelijk.
3.
uitreiking, overhandiging
the act of giving something to someone, especially formally
:
•
The presentation of the award took place at the annual gala.
De uitreiking van de prijs vond plaats op het jaarlijkse gala.
•
He was responsible for the presentation of the new policy to the board.
Hij was verantwoordelijk voor de presentatie van het nieuwe beleid aan de raad van bestuur.