flit

US /flɪt/
UK /flɪt/
"flit" picture
1.

fladderen, flitsen

move swiftly and lightly

:
Butterflies flitted among the flowers.
Vlinders fladderden tussen de bloemen.
A smile flitted across her face.
Een glimlach flitste over haar gezicht.
2.

verhuizen, wisselen

change one's home or place of work frequently

:
They tend to flit from one city to another.
Ze hebben de neiging om van de ene stad naar de andere te verhuizen.
He's always flitting between different jobs.
Hij wisselt altijd tussen verschillende banen.
1.

vlucht, flits

a swift, light movement

:
With a quick flit, the bird disappeared into the trees.
Met een snelle vlucht verdween de vogel in de bomen.
She made a nervous flit of her eyes.
Ze maakte een nerveuze flits met haar ogen.