cuff

US /kʌf/
UK /kʌf/
"cuff" picture
1.

manchet, opslag

the end of a sleeve or trouser leg, often folded back or decorated

:
He rolled up the cuffs of his shirt.
Hij rolde de manchetten van zijn overhemd op.
The trousers had wide cuffs.
De broek had brede manchetten.
2.

klap, slag

a blow with the open hand; a slap

:
He gave the child a gentle cuff on the ear.
Hij gaf het kind een zachte klap op het oor.
She received a playful cuff from her brother.
Ze kreeg een speelse klap van haar broer.
1.

slaan, boeien

to strike with the open hand; to slap

:
He cuffed the dog playfully on the head.
Hij sloeg de hond speels op de kop.
The police officer cuffed the suspect.
De politieagent boeide de verdachte.