cop

US /kɑːp/
UK /kɑːp/
"cop" picture
1.

agent, politieagent

a police officer

:
The cop directed traffic at the busy intersection.
De agent regelde het verkeer op het drukke kruispunt.
He was pulled over by a cop for speeding.
Hij werd door een agent aan de kant gezet wegens te hard rijden.
1.

pakken, arresteren

to catch or arrest (a criminal or suspect)

:
The police managed to cop the suspect after a long chase.
De politie slaagde erin de verdachte te pakken na een lange achtervolging.
He was copped for shoplifting.
Hij werd gepakt voor winkeldiefstal.
2.

pakken, verkrijgen

to take or obtain something

:
Can you cop me a drink from the fridge?
Kun je me een drankje uit de koelkast pakken?
He tried to cop a feel, but she pushed him away.
Hij probeerde een aanraking te krijgen, maar ze duwde hem weg.