catch up
US /kætʃ ʌp/
UK /kætʃ ʌp/

1.
inhalen, bijbenen
to reach the same level or standard as someone or something that was ahead
:
•
After being sick, I need to catch up on my schoolwork.
Nadat ik ziek ben geweest, moet ik mijn schoolwerk inhalen.
•
The smaller companies are trying to catch up with the market leaders.
De kleinere bedrijven proberen de marktleiders in te halen.
2.
bijpraten, ontmoeten
to meet someone you know, especially someone you have not seen for a long time, in order to talk and exchange news
:
•
Let's catch up over coffee next week.
Laten we volgende week bijpraten onder het genot van een kopje koffie.
•
It was great to catch up with you after all these years.
Het was geweldig om na al die jaren weer met je bij te praten.