bull

US /bʊl/
UK /bʊl/
"bull" picture
1.

stier

an uncastrated adult male bovine animal

:
The farmer led the bull back to the pasture.
De boer leidde de stier terug naar de wei.
A wild bull charged at the fence.
Een wilde stier stormde op het hek af.
2.

kolos, reus

a large, powerfully built man

:
He was a big bull of a man, with broad shoulders.
Hij was een grote stier van een man, met brede schouders.
The bouncer was a real bull, intimidating everyone at the door.
De uitsmijter was een echte stier, die iedereen bij de deur intimideerde.
3.

bul, pauselijke bul

a papal edict

:
The Pope issued a bull on religious freedom.
De paus vaardigde een bul uit over godsdienstvrijheid.
Historically, a bull was sealed with a lead seal.
Historisch gezien werd een bul verzegeld met een loden zegel.
1.

zich banen, duwen

to push or force one's way in a specified direction

:
He had to bull his way through the crowd.
Hij moest zich een weg banen door de menigte.
The police had to bull their way into the building.
De politie moest zich een weg banen in het gebouw.