bring on
US /brɪŋ ɑːn/
UK /brɪŋ ɑːn/

1.
veroorzaken, teweegbrengen
to cause something to happen or appear, often something negative or unpleasant
:
•
The stress of the job brought on a severe headache.
De stress van de baan veroorzaakte een zware hoofdpijn.
•
Eating too much sugar can bring on diabetes.
Te veel suiker eten kan diabetes veroorzaken.
2.
kom maar op, uitdagen
to challenge someone to do something, especially in a competitive context
:
•
You think you can beat me? Bring it on!
Denk je dat je me kunt verslaan? Kom maar op!
•
The team is ready for the challenge, so bring on the competition!
Het team is klaar voor de uitdaging, dus laat de concurrentie maar komen!