invite

US /ɪnˈvaɪt/
UK /ɪnˈvaɪt/
"invite" picture
1.

uitnodigen

to ask someone to come to an event or place

:
•
We'd like to invite you to our wedding.
We willen je graag uitnodigen voor onze bruiloft.
•
Did you invite all your friends to the party?
Heb je al je vrienden uitgenodigd voor het feest?
:
askrequest the presence ofbid
2.

uitnodigen, aantrekken

to attract or tempt someone to do something

:
•
The warm weather invited us to go for a swim.
Het warme weer nodigde ons uit om te gaan zwemmen.
•
His calm demeanor invited trust.
Zijn kalme houding nodigde vertrouwen uit.
:
attracttemptenticelurebeckon
1.

uitnodiging

an act of inviting someone to go somewhere or to do something

:
•
I received an invite to the exclusive gala.
Ik ontving een uitnodiging voor het exclusieve gala.
•
It was a last-minute invite, but I decided to go.
Het was een last-minute uitnodiging, maar ik besloot te gaan.
:
invitationrequest
:
invitationinvite ininvite aroundinvite overinvite alonginvite back