associated
US /əˈsoʊ.si.eɪ.t̬ɪd/
UK /əˈsoʊ.si.eɪ.t̬ɪd/

1.
geassocieerd, verbonden
connected with something else
:
•
The risks associated with smoking are well-known.
De risico's geassocieerd met roken zijn algemeen bekend.
•
He is often associated with controversial opinions.
Hij wordt vaak geassocieerd met controversiële meningen.
1.
associëren, omgaan met
to connect (someone or something) with something else in one's mind
:
•
People often associate success with hard work.
Mensen associëren succes vaak met hard werken.
•
I don't associate with people who are dishonest.
Ik ga niet om met mensen die oneerlijk zijn.