connected
US /kəˈnek.tɪd/
UK /kəˈnek.tɪd/

1.
verbonden, gekoppeld
joined or linked together
:
•
The two rooms are connected by a short hallway.
De twee kamers zijn verbonden door een korte gang.
•
All the devices are connected to the central network.
Alle apparaten zijn verbonden met het centrale netwerk.
2.
verbonden, geaffilieerd
having a good relationship with someone or something
:
•
She feels deeply connected to her family.
Ze voelt zich diep verbonden met haar familie.
•
The artist is very connected to nature.
De kunstenaar is erg verbonden met de natuur.