value
US /ˈvæl.juː/
UK /ˈvæl.juː/

1.
waarde, belang
the regard that something is held to deserve; the importance, worth, or usefulness of something
:
•
The true value of friendship cannot be measured.
De ware waarde van vriendschap kan niet worden gemeten.
•
He places a high value on honesty.
Hij hecht veel waarde aan eerlijkheid.
2.
3.
waarden, principes
principles or standards of behavior; one's judgment of what is important in life
:
•
Honesty and integrity are core values in our company.
Eerlijkheid en integriteit zijn kernwaarden in ons bedrijf.
•
She lives by her own set of moral values.
Ze leeft volgens haar eigen morele waarden.
1.
waarderen, schatten
estimate the monetary worth of (something)
:
•
The house was valued at over a million dollars.
Het huis werd gewaardeerd op meer dan een miljoen dollar.
•
We need to value the assets before selling the company.
We moeten de activa waarderen voordat we het bedrijf verkopen.
2.
waarderen, op prijs stellen
consider (someone or something) to be important or beneficial; have a high opinion of
:
•
I really value your opinion on this matter.
Ik waardeer je mening hierover echt.
•
She values her privacy above all else.
Ze waardeert haar privacy boven alles.