united
US /juːˈnaɪ.t̬ɪd/
UK /juːˈnaɪ.t̬ɪd/

1.
verenigd, eensgezind
joined together as a single entity or group
:
•
The two companies are now united under one brand.
De twee bedrijven zijn nu verenigd onder één merk.
•
They stood united against the common enemy.
Ze stonden verenigd tegen de gemeenschappelijke vijand.
2.
eensgezind, harmonieus
in agreement or harmony
:
•
The team was united in their decision to protest.
Het team was eensgezind in hun besluit om te protesteren.
•
Their efforts were united towards a common goal.
Hun inspanningen waren verenigd naar een gemeenschappelijk doel.