title
US /ˈtaɪ.t̬əl/
UK /ˈtaɪ.t̬əl/
1.
titel
the name of a book, composition, or other artistic work
:
•
What's the title of that movie?
Wat is de titel van die film?
•
The book's title is 'The Great Gatsby'.
De titel van het boek is 'The Great Gatsby'.
2.
titel, functie
a word or phrase that describes a person's position or job
:
•
Her official title is Senior Marketing Manager.
Haar officiële titel is Senior Marketing Manager.
•
He holds the title of Duke.
Hij draagt de titel van Hertog.
3.
titel, kampioenschap
the championship in a sport or competition
:
•
They won the league title for the third consecutive year.
Ze wonnen de landskampioenschap titel voor het derde opeenvolgende jaar.
•
She is aiming for the world title in gymnastics.
Ze streeft naar de wereldtitel in gymnastiek.
1.
tituleren, benoemen
to give a title to (a book, composition, or other artistic work)
:
•
He decided to title his new novel 'The Midnight Garden'.
Hij besloot zijn nieuwe roman 'De Middernachtstuin' te tituleren.
•
The documentary was titled 'A Journey Through Time'.
De documentaire werd getiteld 'Een Reis door de Tijd'.