championship
US /ˈtʃæm.pi.ən.ʃɪp/
UK /ˈtʃæm.pi.ən.ʃɪp/

1.
2.
kampioenschap, titel
the position of being a champion
:
•
He held the boxing championship for five years.
Hij bekleedde het bokskampioenschap vijf jaar lang.
•
Winning the championship was the highlight of his career.
Het winnen van het kampioenschap was het hoogtepunt van zijn carrière.