tighten
US /ˈtaɪ.tən/
UK /ˈtaɪ.tən/

1.
aanspannen, vastdraaien, strakker maken
make or become tight or tighter
:
•
Please tighten the screws on this chair.
Gelieve de schroeven op deze stoel aan te draaien.
•
The rope began to tighten around his wrist.
Het touw begon zich om zijn pols te spannen.
2.
verscherpen, aanscherpen
make or become more strict or severe
:
•
The government decided to tighten border controls.
De regering besloot de grenscontroles te verscherpen.
•
The company needs to tighten its financial policies.
Het bedrijf moet zijn financiële beleid aanscherpen.