ease
US /iːz/
UK /iːz/
1.
gemak, lichtheid
absence of difficulty or effort
:
•
He passed the exam with ease.
Hij slaagde met gemak voor het examen.
•
The software is designed for ease of use.
De software is ontworpen voor gebruiksgemak.
2.
rust, comfort
freedom from anxiety or discomfort
:
•
He felt a sense of ease after confessing his secret.
Hij voelde een gevoel van opluchting nadat hij zijn geheim had opgebiecht.
•
The doctor's words brought her great ease.
De woorden van de dokter brachten haar grote rust.
1.
verlichten, verzachten
make (something unpleasant or difficult) less severe, serious, or painful
:
•
The new policies will ease the burden on small businesses.
Het nieuwe beleid zal de last voor kleine bedrijven verlichten.
•
She took a painkiller to ease her headache.
Ze nam een pijnstiller om haar hoofdpijn te verlichten.