thick

US /θɪk/
UK /θɪk/
"thick" picture
1.

dik

having a large distance between two sides of something

:
The book has a thick cover.
Het boek heeft een dikke kaft.
She wore a thick coat to protect herself from the cold.
Ze droeg een dikke jas om zich tegen de kou te beschermen.
2.

dicht, compact

made of a lot of separate parts close together

:
The forest was thick with trees.
Het bos was dicht begroeid met bomen.
A thick fog covered the city.
Een dichte mist bedekte de stad.
3.

dik, stroperig

having a consistency that is not watery or runny

:
The soup was too thick for my liking.
De soep was te dik naar mijn smaak.
The paint was so thick it was hard to spread.
De verf was zo dik dat het moeilijk was om uit te smeren.
4.

dom, stom

not intelligent; stupid

:
He's a bit thick when it comes to understanding complex instructions.
Hij is een beetje dom als het gaat om het begrijpen van complexe instructies.
Only a thick person would fall for that trick.
Alleen een dom persoon zou in die truc trappen.
1.

dicht, dik

in a thick manner; densely

:
The snow was falling thick and fast.
De sneeuw viel dik en snel.
The smoke rose thick from the chimney.
De rook steeg dik op uit de schoorsteen.