stall
US /stɑːl/
UK /stɑːl/

1.
kraam, stand
a stand, booth, or other small structure used for selling goods in a market or at a fair
:
•
She set up a fruit stall at the farmer's market.
Ze zette een fruitkraam op de boerenmarkt.
•
The craft fair had many interesting stalls selling handmade goods.
De ambachtsbeurs had veel interessante kraampjes die handgemaakte goederen verkochten.
2.
stal, box
a compartment for one animal in a stable or cowshed
:
•
The horse was led into its stall.
Het paard werd naar zijn stal geleid.
•
Each cow had its own feeding stall.
Elke koe had zijn eigen voerstal.
3.
storing, stilstand
a sudden loss of power in an engine, causing it to stop
:
•
The car suffered an engine stall on the highway.
De auto kreeg een motorstoring op de snelweg.
•
Pilots must be trained to recover from an aerodynamic stall.
Piloten moeten getraind worden om te herstellen van een aerodynamische overtrek.
1.
stoppen, vertragen
to stop or cause to stop making progress
:
•
The negotiations have stalled due to disagreements.
De onderhandelingen zijn vastgelopen door meningsverschillen.
•
He tried to stall for time by asking irrelevant questions.
Hij probeerde tijd te rekken door irrelevante vragen te stellen.