stale
US /steɪl/
UK /steɪl/

1.
2.
saai, flauw
no longer new and interesting; dull or unoriginal.
:
•
His jokes are getting a bit stale.
Zijn grappen worden een beetje flauw.
•
The debate felt stale and uninspired.
Het debat voelde saai en ongeïnspireerd aan.
1.
oud worden, muf worden
to make or become stale.
:
•
Leaving the cake uncovered will stale it quickly.
De cake onbedekt laten liggen zal hem snel oud maken.
•
The long, repetitive work began to stale his enthusiasm.
Het lange, repetitieve werk begon zijn enthousiasme te doven.