square
US /skwer/
UK /skwer/
1.
vierkant
a plane figure with four equal straight sides and four right angles
:
•
Draw a perfect square on the paper.
Teken een perfect vierkant op het papier.
•
The table has a square top.
De tafel heeft een vierkant blad.
2.
plein
an open, typically four-sided, area surrounded by buildings in a town or city
:
•
We met at the main square in the city center.
We ontmoetten elkaar op het centrale plein in het stadscentrum.
•
The children were playing in the village square.
De kinderen speelden op het dorpsplein.
3.
kwadraat
the product of a number multiplied by itself
:
•
The square of 5 is 25.
Het kwadraat van 5 is 25.
•
Calculate the square of 9.
Bereken het kwadraat van 9.
1.
vierkant
having four equal sides and four right angles
:
•
The room has a square shape.
De kamer heeft een vierkante vorm.
•
He cut the cake into square pieces.
Hij sneed de cake in vierkante stukken.
2.
eerlijk, rechtvaardig
fair and honest
:
•
He's a very square dealer.
Hij is een zeer eerlijke handelaar.
•
We need to ensure a square deal for everyone.
We moeten zorgen voor een eerlijke deal voor iedereen.
1.
kwadrateren
to multiply a number by itself
:
•
If you square 4, you get 16.
Als je 4 kwadrateert, krijg je 16.
•
The architect needs to square the dimensions before construction.
De architect moet de afmetingen kwadrateren voor de bouw.
2.
rechtmaken, uitlijnen
to make something straight or level
:
•
Can you help me square up this picture frame?
Kun je me helpen dit fotolijstje recht te zetten?
•
The carpenter used a tool to square the edges of the wood.
De timmerman gebruikte een gereedschap om de randen van het hout recht te maken.