precisely

US /prəˈsaɪs.li/
UK /prəˈsaɪs.li/
"precisely" picture
1.

precies, nauwkeurig

in exact terms; without vagueness

:
•
The measurements must be precisely accurate.
De metingen moeten precies nauwkeurig zijn.
•
He described the event precisely as it happened.
Hij beschreef de gebeurtenis precies zoals het gebeurde.
:
exactlyaccuratelycorrectlyrigorouslystrictly
2.

precies, juist

used to emphasize the accuracy or exactness of a statement or a detail

:
•
“So you mean he lied?” “Precisely.”
“Dus je bedoelt dat hij loog?” “Precies.”
•
That’s precisely what I was thinking.
Dat is precies wat ik dacht.
:
exactlyindeedquite sojust so
:
precisionprecise