spouse
US /spaʊs/
UK /spaʊs/

1.
trouwen, huwen
to be married to (someone)
:
•
He was spoused to a woman from a noble family.
Hij was getrouwd met een vrouw uit een adellijke familie.
•
They plan to spouse their children to strengthen family ties.
Ze zijn van plan hun kinderen te huwen om familiebanden te versterken.