smear
US /smɪr/
UK /smɪr/

1.
2.
besmeuren, zwartmaken
to damage the reputation of someone by false accusations
:
•
His opponents tried to smear his name before the election.
Zijn tegenstanders probeerden zijn naam te besmeuren voor de verkiezingen.
•
The newspaper published a smear campaign against the politician.
De krant publiceerde een lastercampagne tegen de politicus.
1.
2.
lastercampagne, zwartmakerij
an act of damaging someone's reputation
:
•
The politician accused his rival of a deliberate smear.
De politicus beschuldigde zijn rivaal van een opzettelijke lastercampagne.
•
It was a calculated smear to ruin her career.
Het was een berekende lastercampagne om haar carrière te ruïneren.