smear

US /smɪr/
UK /smɪr/
"smear" picture
1.

smeren, uitsmeren

to spread a greasy, oily, or sticky substance over a surface

:
He accidentally smeared paint on his new shirt.
Hij smeerde per ongeluk verf op zijn nieuwe shirt.
She smeared butter on the toast.
Ze smeerde boter op de toast.
2.

besmeuren, zwartmaken

to damage the reputation of someone by false accusations

:
His opponents tried to smear his name before the election.
Zijn tegenstanders probeerden zijn naam te besmeuren voor de verkiezingen.
The newspaper published a smear campaign against the politician.
De krant publiceerde een lastercampagne tegen de politicus.
1.

vlek, smeer

a mark or streak made by smearing something

:
There was a greasy smear on the window.
Er zat een vettige vlek op het raam.
He wiped away the blood smear from his arm.
Hij veegde de bloedvlek van zijn arm.
2.

lastercampagne, zwartmakerij

an act of damaging someone's reputation

:
The politician accused his rival of a deliberate smear.
De politicus beschuldigde zijn rivaal van een opzettelijke lastercampagne.
It was a calculated smear to ruin her career.
Het was een berekende lastercampagne om haar carrière te ruïneren.